Een tijdje geleden nam ik deel aan de "Beestachtig leuke wedstrijd" van fantasize.nl. De opdracht bestond erin een fantasierijk verhaal te schrijven waarin één van beide fantasiedieren zoals hiernaast afgebeeld een rol speelden. Mijn verhaal behaalde samen met acht andere verhalen (en zes gedichten) de longlist, maar werd uiteindelijk niet geselecteerd als winnaar.
Vorige week ontving ik het rapport van de jury. Dat zou meer moetren gebeuren, want zelfs al is de feedback niet onverdeeld positief, als auteur leer je er altijd iets van bij:
Wetend dat deze deelname er kwam na een lange pauze wegens het schrijven en promoten van mijn boek Entreprenerd kan ik me vinden in de kritiek. Ik had best wat meer tijd aan het verhaal mogen besteden. Voor wie benieuwd is naar het verhaal, dit was mijn inzending:
Die ochtend werd ik om vier uur gewekt door het geluid van steentjes tegen mijn slaapkamerraam. Ik rolde geërgerd uit mijn bed en opende het raam. Er was niemand te zien.
‘Hé, flauwe grappenmaker,’ gromde ik met gedempte stem naar beneden. ‘Wees geen lafaard en laat je zien!’
‘Ik ben hier,’ piepte iets of iemand vanuit het struikgewas in de achtertuin. ‘Zie je me niet? Wacht, ik steek mijn lampje aan.’
Er gloeide een lichtje op in het donker, een groen vuurvliegje in de nacht. Ik kneep in mijn arm toen ik het wezen herkende dat mij zo vroeg wakker had gemaakt.
‘Droom ik?’ vroeg ik me hardop af. ‘Ik zie dingen die niet bestaan!’
‘Alles wat je je kunt bedenken, bestaat,’ zei het beest. ‘Je hebt me je voorgesteld toen je nog heel klein was, maar daarom ben ik niet minder echt. Mag ik naar je kamer komen?’
‘Misschien is het beter als ik naar beneden kom,’ antwoordde ik en ik sloop stilletjes langs de trap naar beneden, hopend dat mijn ouders me niet zouden horen.
‘Ik ben het, je grote vriend Konkelfoes,’ zei het wezen toen ik de achterdeur opendeed.
‘Dat zie ik,’ antwoordde ik.
Het was ontegensprekelijk Konkelfoes. Het beest had het lichaam van een kat met zes poten, de handjes en tandjes van een schattig knaagdier, de gekrulde voelsprieten van een sierlijke vlinder en de lange staart van een kortharige eekhoorn. Ik was drie toen Konkelfoes in mijn leven kwam. Dat was dertien jaar geleden.
‘Wat een verrassing,’ zei ik. ‘Ik heb je in jaren niet meer gezien.’
‘Zes jaar, vijf maanden, drie dagen en zeven uur, om precies te zijn,’ zei Konkelfoes.
‘Dat kan kloppen,’ zei ik. ‘Ik was negen toen ik hier met mijn ouders kwam wonen.’
‘Je vergat me toen je verhuisde,’ antwoordde Konkelfoes. ‘Je had me niet meer nodig.’
Een steek door mijn hart deed me beseffen dat Konkelfoes gelijk had. Toen ik op mijn nieuwe school echte vrienden vond, liet ik mijn denkbeeldige speelkameraad zomaar vallen.
‘Dat spijt me echt,’ zei ik, ‘maar hier ben je weer! Waaraan heb ik je nachtelijke bezoekje te danken?’
‘Ik ben hier om twee redenen,’ zei Konkelfoes, ‘maar de belangrijkste is om je te vragen hoe je je voelt.
’Die vraag had ik niet verwacht. Ik wist niet goed wat te zeggen.
‘Ik... ik voel me wel oké, denk ik.’
‘Wees niet bang me te vertellen hoe je je werkelijk voelt,’ drong Konkelfoes aan. ‘Ik vertel het aan niemand verder. Ik zou dat niet eens kunnen. Ik besta immers alleen voor jou.’
Wat had ik te verliezen? Ik besloot om, net als vroeger, mijn hart bij Konkelfoes te luchten.
‘Ik word gepest op school,’ zei ik. ‘Het begon als een grap van een van mijn voormalige vrienden, maar ik reageerde er niet goed op.’
‘Misschien was het een slechte grap,’ wierp Konkelfoes op.
‘Mijn klasgenoten vonden het de beste grap ooit,’ jammerde ik. ‘Maar ik ging door het lint en dat maakte de dingen alleen maar erger.’
‘Het escaleerde.’
‘Ik voelde me verraden door mijn klas. Nu wil niemand nog mijn vriend zijn.’
‘Je voelde je gekwetst en niemand begreep je pijn.’
‘Zoiets, ja,’ gaf ik toe, ‘maar het lukte me niet dat onder woorden te brengen.’
‘Dat begrijp ik. Het is moeilijk de juiste woorden te vinden wanneer ook het vertrouwen zoek is.’
Ik knikte. Zelfs al praatte ik tegen een zelfverzonnen wezen, het luchtte op eindelijk te kunnen vertellen hoe ik me voelde zonder te moeten uitleggen waarom ik me zo voelde.
‘Je weet nu hoe het met me gaat,’ zei ik. ‘Wat is de andere reden waarom je hier bent?’
‘Ik ben hier om mijn leven te redden.’
‘Jouw leven te redden?’ vroeg ik verbaasd. ‘Hoezo?’
‘Geloof je mij?’ vroeg Konkelfoes. ‘Ik bedoel: geloof je dat ik besta?’
Dat was een moeilijke vraag.
‘Ik geloof dat ik jou gecreëerd heb,’ antwoordde ik diplomatiek.
‘Dat is ook zo,’ zei Konkelfoes ernstig, ‘maar nu ben je met je donkerste gedachten een gevaarlijk monster aan het scheppen. Eenmaal voltooid, wordt het net zo echt als ik, maar het zal je vriend niet zijn. Het zal volledig uit steen bestaan en iedereen die goed voor je is in je leven verslinden en vermalen. Het zal daarmee doorgaan tot alleen je demonen overblijven.’
‘Maar dat is vreselijk!’ riep ik uit.
‘Dat is het inderdaad,’ zuchtte Konkelfoes verdrietig. ‘Vooral omdat ik het eerste slachtoffer van dat monster word.’
‘Het spijt me. Ik wist niet dat duistere gedachten daartoe in staat waren.’
‘Gelukkig is het nog niet te laat,’ overtuigde mijn oudste vriend me. ‘Ik ben hier om je te helpen. Je kunt het proces nog omdraaien.’
‘Vertel me alsjeblieft hoe.’
‘Laat me terug in je leven,’ zei Konkelfoes. ‘Laat ons net als vroeger beste vrienden zijn.’
De volgende dag ging Konkelfoes met mij mee naar school. Ik twijfelde meermaals aan mijn geestelijke gezondheid wanneer hij in de klas, onzichtbaar voor iedereen behalve mij, gekke fratsen uithaalde met leerkrachten, maar ik kon eindelijk weer lachen.
In de weken die volgden, luisterde Konkelfoes discreet maar aandachtig naar de roddels die mijn klasgenoten over mij verspreidden. Hij legde uit hoe ik me op een slimme en grappige manier kon verdedigen tegen al die achterklap. Beetje bij beetje verschrompelde het embryo van het stenen monster dat diep binnenin me aan het groeien was, tot er niets meer van overschoot. Na verloop van tijd begreep ik niet eens meer waarom ik ooit zo ongelukkig was geweest.
Toen ik Konkelfoes een paar maanden later vertelde hoe ik me voelde, glimlachte hij.
‘Ik zal je een geheim verklappen,' fluisterde hij. 'Is het je al opgevallen hoe Emma naar je kijkt als je praat?’
‘Nee, waarom?’
‘Ik denk dat ze wil dat je haar mee uit vraagt.’
Het volgende weekend nam ik Emma en Konkelfoes mee naar de film. Halverwege de film boog Emma zich naar me toe. We deelden onze eerste kus en misten de rest van de film. Toen de lichten weer aangingen, was Konkelfoes verdwenen.
Ik ben volwassen nu. Sinds die eerste kus met Emma vertoont Konkelfoes zich nog maar zelden aan mij. Ik zie hem af en toe alleen nog maar heel even, vanuit een ooghoek, wanneer hij niet snel genoeg is om zich te verbergen terwijl hij over me waakt. Er zijn nog demonen opgedoken in mijn leven, maar nooit kregen ze de kans om opnieuw een monster in mij op te wekken.
Ik stel het goed, en ik hoop dat Konkelfoes dat ook doet.